woensdag 9 februari 2022

2. HET MYSTERIUM VAN ZELFKENNIS - Een innerlijk testamentair keerpunt

De eerste vraag die in ons opkomt bij het nadenken over het kennisproces heeft een oorzakelijk karakter en kan als volgt worden geformuleerd:

Wat zijn de oorzaken die leiden tot een vervaging van de totale ideeënwereld in  ons wereldbeeld?

De tweede vraag heeft een fenomenologische betekenis, zij betreft een vraag van zelfreflectie en kan als volgt geformuleerd worden:

Onder welke omstandigheden worden wij ons bewust van de religieus-morele                    betekenis van onze kennis?

De derde vraag is gericht tot een toekomst, zoals de eerste tot een verleden en de tweede tot een heden. Zij heeft een teleologische betekenis en kan als volgt worden geformuleerd:

Welke middelen moeten wij aanwenden, opdat de ideële inhoud in ons weer kan worden opgewekt?

                De eerste van deze drie vragen betreft het probleem van onze metafysische schuld. Door deze vraag te stellen, zoeken wij eigenlijk niets anders dan de gevallen van de door ons vergaarde schuld te onderkennen, die oorzaken die ons ertoe brengen het geestelijk universum in ons te vergeten. Want de onwetendheid is bij deze notie van kennis een groter raadsel dan het weten. En niet moeten wij ons afvragen hoe wij komen tot het punt iets te weten, maar eerst moet de vraag ons bezighouden hoe wij komen tot het punt iets niet te weten. In onze zelfkennis kunnen wij ervaren dat de contouren waarop wij bij het begin van de kennis stuiten, hun oorsprong vinden in onze verbondenheid met een aards, lichamelijk organisme. Het is het aardse lichaam dat het universum in ons verduistert en dat ons scheidt van ons ware wezen. Dit ware wezen moet door deze verbondenheid met het aardse lichaam om te beginnen zichzelf ervaren als een onwetende, een twijfelaar.

                Als gevolg daarvan wordt ook de hele wereld door dit ware wezen in ons ervaren als een probleem, als een raadsel en ervaart dit wezen zelf deze twijfel als een impuls die het dwingt dit raadsel van de wereld op te lossen. Dit raadsel ontstaat door onze verbondenheid met het aardse lichaam en moet vanuit een speciaal gezichtspunt worden opgelost. En het is alleen door deze verbondenheid met het lichaam dat het ware wezen in ons een stadium bereikt van vrije zelfbevestiging in onwetendheid.

                Nu kan men zich afvragen hoe deze verbondenheid met een aards lichaam tot stand komt. Op welke manier voelt ons ware geestelijke wezen zich ertoe aangezet om zich met de aardse lichamelijkheid te verbinden en de wereld vanuit zijn gezichtspunt te beschouwen?

                Als wij onszelf met deze vraag voor ogen willen observeren, zullen wij ons in onszelf bewust worden van nog een ander, een derde wezen, dat noch een geestelijk, noch een lichamelijk wezen is, maar een intermediair tussen beide. Het is namelijk het psychische principe in ons dat een bijzondere belangstelling aan de dag legt voor de perceptuele wereld die door het lichaam wordt overgebracht. En het is ook dit psychische principe in ons dat het hogere principe, de geest in ons, aan de perceptuele wereld ketent door de geest ertoe aan te zetten in deze perceptuele wereld te ontwaken en er zich bewust van te worden. Maar we kunnen ook verder vragen, we kunnen ons ook afvragen waarom dit psychische principe ertoe wordt aangezet een belangstelling voor de perceptuele wereld te ontwikkelen. Om deze vraag juist te kunnen beantwoorden, moeten we uitgaan van een andere vraag.  Wij moeten ons afvragen hoe ons wereldbeeld eruit zou zien, als wij er niet toe gebracht waren de wereld te beschouwen vanuit het standpunt van onze lichamelijkheid.

                Ja, dan zouden wij inderdaad wezenheden zijn waarvan de kennis zou zijn georganiseerd volgens het eerste type van kennis. De waarheid zou dan zonder ons toedoen gegeven zijn. Het is echter in de wereld zo, dat een dergelijk organisme niet zomaar kan worden uitgeschakeld, wanneer er andere krachten opduiken. Neen, zij blijven ook bestaan, ofschoon hun oorspronkelijke richting door het opkomen van een nieuwe kracht wordt gewijzigd.

                Dat is ook het geval met de oorspronkelijke kennis van de waarheid. Door de verschijning van die kracht die ons met onze lichamelijkheid verbindt, wordt de oorspronkelijke kennis niet geëlimineerd, maar wel getransformeerd: Van een bewust schouwen van de waarheid, wordt het een onbewuste bereidheid om diezelfde waarheid te zoeken. De waarheid blijft immanent aanwezig in dezelfde menselijke geest, maar niet in de vorm van een visioen, maar in de vorm van een kennisimpuls. Deze omvorming van de oorspronkelijke kennis in een streven naar kennis kan grafisch worden weergegeven wanneer men de kracht die vandaag in de kennis werkzaam is, in twee andere krachten verdeelt, in een horizontaal werkzame kracht van de oorspronkelijke kennis en een verticaal werkzame kracht van boven naar beneden, de kracht van de zelfbevestiging die zich via het aardse lichaam tracht te bevredigen. Zou dus alleen de horizontaal werkzame kracht werkzaam zijn, dan zou de mens weliswaar een kennend, maar geen zelfstandig strevend wezen; zou daarentegen alleen de van boven naar beneden gerichte verticale kracht werkzaam zijn, dan zou de mens in de afgrond van de volledige bewusteloosheid moeten vallen. Maar omdat alle twee krachten werkzaam zijn, verloopt de ontwikkeling in de richting van hun resultaten: De afdaling in de afgrond  van onwetendheid wordt op afstand gehouden door de horizontaal actieve kracht en voltrekt zich geleidelijk, in fasen, waarbij de fasen overeenkomen met de drie elementaire krachten die inherent zijn aan de menselijke natuur. In deze drievoudige fase van zelfbevestiging biedt het lichaam de plaats waar de mens ten eerste zijn willen, ten tweede zijn voelen en ten derde zijn denken onafhankelijk kan maken.

                En elk van deze overgangsfasen naar onafhankelijkheid komt overeen met de opheffing van een bepaald deel van het universum dat in de mens aanwezig is. Door zijn wil via het lichaam te bevestigen, doodt de mens in zichzelf de kosmische wil, door zijn gevoel te bevestigen, doodt hij het kosmische leven, door zijn denken als zijn eigendom te bevestigen, doodt hij het kosmische denken in zichzelf. Zo wordt het aardse lichaam van de mens de plaats waar de goddelijke Logos driemaal de dood moet ondergaan, zo wordt hij het graf van God. Daar hebben we een oorzakelijke keten die leidt tot het uitwissen van de oorspronkelijke ideële inhoud van de oorspronkelijke universele kennis. Een kracht van zelfbevestiging dwingt onze ziel en de met haar verbonden geest om onder te duiken in het lichaam, om door haar krachten de hele ideeënwereld uit te wissen en in onwetendheid het kennisinitiatief te ontwikkelen. 

                Wil men nu in de gekarakteriseerde kennistheoretische omstandigheden leven, wil men ze zich voorstellen als levende zielskrachten, dan bloeien daaruit als bloemen uit de staf van Aäron krachtige symbolen waarin wij de figuren uit de Bijbel herkennen.

                Zoals bij een restauratie van oude heiligenbeelden de oorspronkelijke kenmerken zichtbaar worden uit het stof van voorbije eeuwen, zo worden ook krachtige wereldhistorische Bijbelse figuren achter de abstracte verbanden van onze kennisactiviteit zichtbaar.

                Zo herkennen wij in ons geestelijk wezen dat drager was van de oorspronkelijke kennis - dat deze echter in zichzelf had uitgewist door zich met het lichaam te vereenzelvigen - het Bijbelse Adam-principe in zoverre dat het de Bijbelse Adam is, die vanaf het begin het geestelijk universum in zich draagt, maar dit door de zondeval heeft moeten verbeuren.

                Het tweede principe in ons, het principe van de ziel, die innerlijk verbonden is met de geest, met Adam en die zijn lot deelt, kan door ons worden ervaren als het Eva-principe, in zoverre dat het onze ziel is die de slapende Adam wekt, zodat ook hij van de Boom der Kennis kan proeven.

                Het derde principe, namelijk dat van het zelfbevestigingsvermogen, dat verticaal werkzaam is, kan door ons worden ervaren als de kracht van de slang, van Lucifer. Want het is Lucifer, die het oorspronkelijke kennisorganisme van de mens verandert door de ziel en de geest onafhankelijk te maken. Zo openbaart onze kennis zich, wanneer wij onderzoek doen naar de oorzaken van onze onwetendheid, als een herhaling van de zondeval van de mens.

                Op elk moment van ons bewuste leven roept de verleider onze ziel, Eva, op om te proeven van de vruchten der kennis. Op elk moment wekt de verleidde ziel, Eva, de slapende geest, Adam in ons, en reikt hem de vrucht van de Boom der Kennis aan, opdat hij ervan zou proeven. En Adam, de geest in ons, volgt de stem van zijn verleidster, de ziel, Eva, en beiden worden verbannen uit het paradijs van de oorspronkelijke wijsheid en moeten zich hullen in de lederen kleren van de aardse lichamelijkheid.

                Op soortgelijke wijze kan men zich ook in de tweede vraag verdiepen door te trachten zich bewust te worden van de omstandigheden waaronder wij de religieus-morele betekenis van kennis kunnen ontdekken.

                Dit werd voor ons mogelijk door tijdens de kennisactiviteit onze aandacht te richten op onszelf als kennend wezen en ons als het ware onder te dompelen in de dispositie die het kennisproces in ons teweegbrengt. Verdiept in zelfreflectie moeten wij onze eigen stem horen, de stem van het eigen verlangen naar de waarheid, de stem van schuld en boete in onze diepten.          

                Voor dit doel moest de wereld voor ons een woestenij worden, een woestijn van eenzaamheid. En alleen in deze woestenij kunnen wij ons bewust worden van onze kennisimpuls, die gewoonlijk onbewust werkzaam is.

                Deze zelfbewustwording van de kennisimpuls is tegelijkertijd een bewustzijn van schuld tegenover het verleden en een streven naar een bekering tegenover de toekomst. In het heden echter ervaart deze kennisimpuls zichzelf als de stem van het geweten, de stem van de roeper in de eenzaamheid en die tot ons spreekt over het mysterium van schuld en boetedoening. Dus wat is de kennisimpuls? Het is de van zichzelf bewust geworden stem van de roeper in de eenzaamheid, het Johannes de Doper principe in onze kennis! Ook wij zijn verplicht om naar deze stem van Johannes de Doper in ons te luisteren, ons te bekeren en van de toekomst te verwachten wat door onze schuld in het verleden verloren is gegaan. Zo beleven wij in dit proces van zelfbewustwording van de gewoonlijk onbewust actieve kennisimpuls als het ware een innerlijk testamentarisch keerpunt op het gebied van zelfkennis.

                En nu willen wij ook onze derde vraag aan de orde stellen. Wanneer wij ons nu de vraag willen stellen, welke middelen moeten worden aangewend om de waarheid te doen ontwaken, dan zullen wij zien dat deze middelen lijnrecht tegenover de oorzaken staan. Werd namelijk het uitwissen van de waarheid in onze natuur veroorzaakt door de kracht van onze Luciferische zelfbevestiging, het ontwaken van diezelfde waarheid kan alleen worden bereikt wanneer deze oorzaken worden weggenomen door een tegengestelde kracht.

                In plaats van zelfbevestiging dient de mens,  als hij bereid is de uitgewiste waarheid te doen ontwaken, zelfopoffering te beoefenen. Zoals hij aan het begin van zijn weg van zelfkennis tegen zichzelf mocht zeggen: "Niet de Logos, maar ik in mij", zo dient hij in de toekomst, aan het einde van zijn weg van zelfkennis, tegen zichzelf te zeggen: "Niet ik, maar de Logos in mij". En zoals de zelfbevestiging geleidelijk en in fasen verloopt, zo dient ook de zelfopoffering geleidelijk en in fasen te verlopen. Zoals we reeds hebben vermeld, kent het verwerven van de onafhankelijkheid van de mens drie stadia: Ten eerste verovert de mens de onafhankelijkheid van zijn willen, het vermogen om eigenzinnig te handelen, ten tweede verovert de mens het vermogen om zelfstandig te voelen, wat tot uitdrukking komt in het vermogen om te spreken en ten derde maakt de mens ook zijn gedachteleven zelfstandig en wordt hij op deze wijze de schepper van deze gedachtewereld. Dezelfde drie stadia dienen door ons te worden doorlopen op de weg van zelfopoffering in omgekeerde volgorde, namelijk: het stadium van het afstand doen van ons eigen denken, het stadium van het afstand doen van ons eigen voelen en het stadium van het afstand doen van ons eigen willen. [1] De aard van deze drie stadia kan worden uitgedrukt in drie gezegden:

        Mogen niet mijn gedachten door mij heen schijnen, maar het denken van de Logos.
        Moge niet mijn gevoel mij verwarmen, maar het leven van de Logos.
        Moge niet mijn wil mij bekrachtigen, maar de wil van de Logos.

Alleen wanneer aan alle drie smeekbeden is voldaan, kan de Logos in ons ontstaan. De eerste smeekbede heeft betrekking op onze ziel, Eva, die het onbaatzuchtige denken van de Logos in bezit neemt doordat zij Adam, de geest in ons, verleidt en hem vanuit de hogere regionen mee naar beneden trekt in de lichamelijkheid. Maar nu moet de ziel, Eva, zich bekeren; in plaats van Adam, de geest, te verleiden, dient zij hem zijn onschuld terug te geven. Zij dient hem als het ware van boven te ontvangen en baren en hem in onschuld op te voeden. En dat is nu juist de aard van de occulte scholing, namelijk dat de ziel zich bekeert, onbaatzuchtig en altruïstisch wordt in het nastreven van kennis en rijp wordt voor het in zichzelf baren van het hogere principe. En dit pasgeboren hogere principe moet één geheel worden met de aardse ik-heid, met het gevallen principe en haar eigen leven universaliseren door haar persoonlijke onschuld, zodat ook de tweede smeekbede vervuld kan worden. "Niet mijn gevoel moge mij verwarmen, maar het leven van de Logos.”

                Dit zijn de middelen waarmee een verrijzenis van de waarheid in de mens bereikt dient te worden. En deze middelen kunnen worden geïllustreerd in levende zinnebeelden, net zoals wij reeds hebben gedaan met betrekking tot de oorzaken van onze schuld. Maar deze keer moeten we de zinnebeelden niet uit het Oude maar uit het Nieuwe Testament halen. Laten wij om te beginnen vragen hoe wij de tot zelfopoffering geneigde ziel moeten noemen, een ziel die naar de hemel gericht is en die niet ontvangt van beneden, zoals Eva, maar van boven; een ziel die bereid is geestelijk te baren en te lijden, zoals zij vroeger als Eva baarde en aards leed onder de pijnen van de bevalling. Waarlijk, zulk een ziel die geestelijk ontvangt, is niet langer Eva, maar de draagster van de goddelijke waarheid, Sophia.

                En wie is deze onschuldige geest die uit de maagdelijke ziel, uit Sophia, geboren dient te worden en in onschuld te worden opgevoed? Het zal juist zijn wanneer wij hem aanduiden als het principe van de Nieuwe Adam, als het principe van de Nathanische Jezus. En precies zoals de nathanische Jezus zich gedraagt tegenover de Salomonische Jezus, gedraagt de pasgeboren spiritualiteit van de Nieuwe Adam zich tegenover de gelouterde eigen wil van de aardse ik-heid. Het uit Sophia geboren, onschuldig deel van onze geestelijke natuur moet zich vrijwillig verenigen met de schuldbeladen, door het lijden van de aardse ervaring getransfigureerde ik-heid. Het hoge principe van de Nathanische Jezus moet in ons de hoogste resultaten aanvullen van de aardse kennis die aangeduid kan worden als het principe van de Salomonische  Jezus. En dit uit de gelouterde ziel, Sophia, geboren en met de onschuld van de kennis bereden Nathanische Jezus principe moet door de zelfreflectie van de geestelijke doop gewijd worden aan een opstandingsmissie.  Alleen dan kan ook de derde smeekbede vervuld worden. En alleen dan openbaart de Logos zich in de mens niet alleen als Kennis van de Waarheid (Sophia) en niet alleen als Leven van de Waarheid (Nathanische  Jezus), maar als de Waarheid zelf in haar eigen essentie. Pas dan openbaart de Logos Zichzelf als Christus, als Degene Die het vernietigde fantoom deed herrijzen, als Degene Die in het fantoom herrees.

                Zo spreekt de Logos in dit stadium van zelfkennis in de mens zijn eeuwige Naam uit en op deze wijze vindt de ontmoeting met Christus plaats.              

                Deze ontmoeting met Christus kan echter pas dan plaatsvinden wanneer onze geest, gelouterd door het lijden van de kennis, zijn hoogste offer brengt en zoals de geest van Zarathustra voor de doop sterft in Christo, de woorden vervullend: "Niet ik maar Christus in mij".

                Zo overtuigen wij onszelf, door onze abstracte notie op het gebied van de menselijke kennistheorie te verlevendigen, dat de hele geschiedenis van de wereld zich in de microkosmos herhaalt. In de zelfkennis van ieder mens kunnen de Oude Adam en Eva, Lucifer, Johannes de Doper, Sophia, de Nathanische en de Salomonische  Jezus en tenslotte de Opgestane worden aanschouwd. En omdat dat zo is, moet het ook begrijpelijk zijn waarom wij de diepe mysteries van het historisch proces zo volkomen intuïtief kunnen doorgronden en zelfs zelfstandig kunnen staven.

                Hier zal slechts één voorbeeld worden gegeven, dat ons echter kan aantonen op welke wijze wij door onze zelfkennis de mysteriën van de wereldgeschiedenis kunnen doorgronden. Hierboven werd gezegd dat ook in het rijk van de menselijke kennis beide Jezus-principes een rol moeten spelen, het principe van de Nathanische en het principe van de Salomonische  Jezus. In de zelfkennis is deze vereniging van de twee Jezus-principes verklaarbaar, in die zin dat zij beide twee helften zijn van één en hetzelfde wezen, namelijk van de menselijke geest.  En de zin van deze vereniging is, dat het onschuldige Jezus-principe het Salomon-Jezus-principe zijn universaliteit geeft en tegelijk het aardse lot van dit Salomon-principe op zich neemt.

                Als wat zich in de wereldgeschiedenis afspeelt nu in microkosmos terug te vinden is in de zelfkennis, dan moeten we aannemen dat dezelfde redenen aan de basis liggen van de vereniging van de twee evangelische Jezuskinderen. Wanneer wij ons in deze vraag verdiepen, komen wij op een mysterie dat ook betrekking heeft op het Salomonische Jezuskind. Wij weten dat de Salomonische Jezus voorbestemd was om de aardse drager van het Christuswezen te worden. Daartoe moest hij echter verschijnen als vertegenwoordiger van het gehele menselijke geslacht. Maar dit was alleen mogelijk op voorwaarde dat hij het hele karma van de mensheid op zich nam. Hij moest zich schuldig voelen voor dit karma van de mensheid. Nu weten we echter dat de nathanische  Jezus in het geheel geen karma bezat. Daarom kon hij als zodanig geen verantwoordelijkheid dragen voor het karma van het menselijke geslacht. En juist daarom moest hij zich verbinden met het Ik van Zarathustra, de Zarathustra individualiteit op zich nemen, want door zich te verbinden met de Zarathustra individualiteit, belastte hij zich met de schuld van de mensheid. En hier wordt het grote Zarathustra-mysterie onthuld. De opname van de individualiteit van Zarathustra door de Nathanische Jezus zou deze laatste nooit kunnen maken voor het karma van de mensheid als Zarathustra niet de grondlegger was van het karma van de mensheid. Maar wie is de stichter van het karma van de mensheid? Dat is Adam.

                En de individualiteit van Zarathustra is niemand anders dan dat van de eerste en grootste mens van het menselijke geslacht, de stichter van het karma van de mensheid, Adam.

                Nu zal het ook begrijpelijk blijken hoe en waarom de vereniging van de twee Jezuskinderen tot stand kwam. Nooit zouden zij een eenheid hebben kunnen vormen, indien zij niet vanaf het begin twee helften waren van één en hetzelfde wezen, namelijk van het homogene Adam-wezen.

                Uit dit voorbeeld zien wij hoe op wonderbaarlijke wijze zelfkennis de wereldgeschiedenis voor ons verlicht. Alle mysteriën zijn gegrift in ons eigen kennispotentieel. Ook in ons voltrekt zich op elk moment het mysterie van de zondeval; ook in ons kan zich op elk moment het mysterie van het Nieuwe Testament voltrekken.

___________________________
[1] Zie ook het paragraaf 3. "De zeven beden van het Onze Vader als een weg naar een nieuwe lotsverhouding met God de Vader" uit hoofdstuk VI van Valentin Tombergs Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament waar het drievoudig afstand doen i.s.m. het Onze Vader uitgelegd wordt. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

1. KENNIS ALS SCHULD EN BOETEDOENING - Het verchristelijken van de menselijke kennis

Noot van de vertaler:  Na   de in het Engels vertaalde essays   Christ as Judge - Man as the Religion of the Gods   ,  The Mystery of Golgot...